Mensen die fanatiek sporten maken gebruik van een trainingsschema, stellen een speciaal plan op voor het eten wat de komende tijd geconsumeerd zal worden en willen de resultaten van de ontwikkelingen bijhouden. Voor het meten van de resultaten wordt vaak o.a. de BMI-formule gebruikt. Hoewel deze formule niet slecht is, is het onvoldoende om alleen deze bij te houden. Voornamelijk bij sporters. Waarom? Dat vertellen we hieronder.
Nadelen aan de BMI-formule
De BMI is een relatief eenvoudige berekening om het gewicht ten opzichte van de lengte van een persoon te berekenen. Dit geeft snel antwoord op de vraag of iemand een te hoog of een te laag gewicht heeft in verhouding met de lengte van die persoon. Echter zijn er gebreken waardoor deze formule geen duidelijk antwoord geeft.
Dat komt doordat de BMI alleen een berekening maakt van de lengte en het gewicht. Er zijn ook veel krachtsporters die veel spiermassa hebben en daardoor relatief zwaarder zijn. Helemaal wanneer krachtsporters minder lang zijn en veel spiermassa hebben dan zal de conclusie van de berekening zijn dat deze sporters een te zwaar gewicht hebben. Het tegenovergestelde kan ook het geval zijn. Iemand is relatief lang, die cardio training en heeft in feite een gezond lichaam. De formule laat in dit geval sneller een beeld zien dat de persoon aan ondergewicht lijdt.
Hoe wél meten tijdens het sporten?
Een veel volledigere berekening kan worden gemaakt door naast de BMI ook het vetpercentage te berekenen. Bij een vetpercentageberekening wordt er namelijk ook rekening gehouden met de hoeveelheid vet. Zoals het voorbeeld dat hiervoor werd beschreven van een persoon die minder lang is, maar wel veel spiermassa heeft zal er zodoende uitkomen dat hij juist wel een gezond gewicht heeft t.o.v. zijn lengte.